De geschiedenis

De oudst bekende dwarsfluit stamt uit de steentijd en was van bot gemaakt. De fluit werd wellicht gebruikt om vijanden en boze geesten weg te jagen. Hij werd waarschijnlijk ook gebruikt om signalen door te geven, en ook nog bij de jacht, om het geluid van een dier na te doen.

3000 jaar geleden was de dwarsfluit in China al bekend. Die fluit was van hout gemaakt. 900 jaar geleden werd de dwarsfluit in West-Europa ontdekt. Het was een kleine fluit die werd gebruikt in het muziekkorps van het leger. Deze fluit werd ook wel een pijp genoemd.

Hotteterre was een beroemde fluitenmaker uit de 1600 die de dwarsfluit verbeterde. De fluit bestond toen uit vier delen. Door het kopstuk uit te trekken en in te duwen kon de bespeler de fluit stemmen. De kleppen zaten dichter bij elkaar dan bij oudere instrumenten, zodat het instrument veel makkelijker te bespelen was. Er werd toen ook nog een klep aan toegevoegd, zodat ook de laatste klep gesloten kon worden.

De toon van de dwarsfluit was veel beter te horen dan die van de blokfluit, zodat hij beter te gebruiken was in een orkest. De orkesten werden steeds groter en er ontstond in die tijd zelfs een echte fluitschool. Een aantal tonen van de dwarsfluit klonk nog steeds erg onzuiver. Dat kwam door de plaatsing van de toongaten (omdat die ver uit elkaar zaten, was het moeilijk om de gaten helemaal met de vingertoppen af te sluiten), door de beperkte grootte van de toongaten (die immers met een vingertop moesten worden afgesloten) en doordat hulpmiddelen nodig waren om goed te kunnen spelen.
De dwarsfluit zoals we die nu kennen, is begin 1800 ontwikkeld door Theobald Böhm. Hij ontwierp een kleppensysteem waardoor het mogelijk is om met 10 vingers volledig correct te kunnen spelen. Dit kleppensysteem (Böhm-systeem) is later (deels) overgenomen voor andere blaasinstrumenten zoals de hobo en de klarinet. Het kleppensysteem maakte het mogelijk om de kleppen veel groter te maken, waardoor de klank verbeterde. Ook kon het bereik uitgebreid worden tot de lage C.  De moderne piccolo heeft nog wel de "oude" boring zoals de traverso die had, en ook de Ierse fluit gebruikt in de volksmuziek (bv. de Ierse folk) houdt vast aan deze "oude" boring zoals die van de traverso. Na Böhm namen veel fluitbouwers als Louis Lot in Frankrijk en Hammig in Duitsland zijn systeem over. Waar eerst hout het belangrijkste materiaal voor de dwarsfluitbuis was, kwam nu ook metaal (vooral zilver) in opkomst. Doordat in de 20e eeuw veel goedkoper in metaal te bouwen was, waren alle leerlingfluiten van metaal. Dat beïnvloedde ook het klankbeeld van de fluitisten. In orkesten en door professionele solofluitisten wordt nu echter weer meer en meer op hout gespeeld.

Bron: wikipedia